In het winkelpand op de Willemsparkweg en de Alexander Boersstraat, gebouwd naar een ontwerp van J.H. Lesmeister, werd op 21 juli 1893 de eerste steen gelegd door Emalia Maria Magdalena Pasteuning, oud 5 jaar en 10 maanden. Bart Pasteuning, de oprichter van de zaak, werd omstreeks 1915 opgevolgd door zijn zoon Gerrit, die met vrouw en twaalf kinderen boven de winkel woonde. Gerrit overleed in 1939. Zijn weduwe zette met haar zonen Gerard en Jan de zaak voort. In 1987 werd Jans zoon Otto eigenaar. Erik Muller, wiens moeder een Pasteuning is, is inmiddels de vijfde generatie. Hij hielp al op zijn vijftiende zijn oom Otto in de winkel, en daar bleef het in eerste instantie bij. Hij ging werken als informaticus, maar belandde uiteindelijk toch weer in de winkel en werd in 1999 eigenaar.
De oprichter van de firma was dus Bartholomeus Cornelis Hermanus Pasteuning (1845–1915), zijn naam werd later verkort tot B.C.H. De eerste locatie was Marnixstraat 19, waar de winkel op 19 december 1876 werd geopend. In september 1880 volgde een verhuizing naar de Boerhaavestraat 9. In 1893 kwam het nieuwe pand aan de Willemsparkweg in de buurt van het Concertgebouw beschikbaar, en daar is Pasteuning tot op de dag van vandaag gevestigd.
Pasteuning kent een rijke geschiedenis, tenslotte zit de zaak alweer 120 jaar op de Willemsparkweg en bestaat die feitelijk nog veel langer. Om een beter beeld te krijgen van Pasteuning in het verleden vroeg Erik Muller in 2008 zijn oudtante en oudooms om het een en ander op te schrijven over hun periode in de zaak. Emmy, Ton en Frans waren toen respectievelijk 92, 82 en 77 jaar oud. Zij zijn de zus en broers van Eriks opa Jan en zijn oudoom Gerard, die in hun tijd nog werden aangesproken als: ‘Mijnheer Pasteuning’ en ‘Mijnheer Gerard’. We laten Emmy, Ton en Frans nu aan het woord over de tijd...
... toen het nog ‘mijnheer pasteuning’ was
Onze vader Gerrit was de zoon van Bart, de B.C.H. Pasteuning die de zaak in de negentiende eeuw heeft opgericht. Gerrit heeft de zaak omstreeks 1915 overgenomen en woonde boven de winkel met zijn gezin van 12 kinderen.
Onze herinneringen aan de zaak hebben vooral betrekking op de periode eind jaren dertig en begin jaren veertig. In die tijd werden er nog ijsstaven bezorgd die in de ‘ijskast’ gelegd werden. We herinneren ons nog de teilen in de kelder die het gesmolten water opvingen. De melkboer kwam zelf zijn melk brengen en uit een grote ketel met koperen kraan werd de melk dan in onze eigen kannen geschonken. De vertegenwoordigers van de fabrieken kwamen zelf hun waren in de winkel aanprijzen. In de winkel hing een geëmailleerd bordje waarop stond: ‘H.H. Vertegenwoordigers, offertes vóór 11.00 uur’. Zo ook de vertegenwoordigers van Verkade. Zij brachten vierkante blikken met glazen opklapdeksels met zich mee, gevuld met allerhande soorten koekjes, soms afzonderlijk verpakt in een papiertje, een verleidelijk gezicht!De meeste artikelen in de winkel waren niet voorverpakt. Zo werd de groene zeep met een troffel uit een houten kuip geschept en verpakt in een speciaal vettig papier. Als kind hielpen wij met het inpakken van de koekjes en het afwegen van de suiker. Deze werden in balen van 50 kilo geleverd en die moesten wij afwegen in papieren zakken van 1 kilo. Het dichtvouwen van zo’n zak vergde wel enige vaardigheid. Eenmaal goed dichtgemaakt, kon je de zak rustig op zijn kop houden zonder dat de inhoud eruit liep. De tegenwoordige kruideniers en kaasboeren hebben die kunst verleerd, ze frommelen maar wat als ze een zak dichtvouwen. De bezoekjes van de keuringsdienst waren ook altijd bijzonder. Ze kwamen langs en prikten met een stokje in de ham, waar ze vervolgens aan roken om te bezien of de ham nog fris was.
De winkel was open vanaf 08.00 uur en ging meestal 19.00 uur dicht. Tenzij de concurrent besloot langer open te blijven, dan gingen wij om 20.00 uur dicht. Dit was al veel beter dan twintig jaar daarvoor, toen gingde winkel pas om 23.00 uur dicht. Op zaterdag zelfs pas om 23.30 uur!
Onze opa Bart was een moderne man, als een van de eersten hadden wij telefoon. Het nummer was: Zuid 23. Deze 2 en 3 zijn altijd de laatste twee cijfers van ons telefoonnummer gebleven (nu 662 00 23). In 1939 stierf Gerrit op 62-jarige leeftijd. Geen van zijn twaalf kinderen werkte in de zaak.
Door het overlijden van Gerrit waren Emmy en Jan van de ene op de andere dag genoodzaakt om hun baan op te zeggen om de winkel draaiende te houden. Wij waren destijds 23 en 21 jaar en hadden volstrekt geen ervaring. Onze klanten, die zeer betrokken waren bij de firma, hielpen met bepaalde disciplines binnen het bedrijf en hebben er uiteindelijk voor gezorgd dat de winkel snel weer ‘op poten’ was. De waardering was altijd wederzijds. Zo hadden wij een goede klant die verhuisde naar Overveen en vervolgens bezorgden wij ook daar de boodschappen, met de transportfiets. Eén product hebben wij nooit meer kunnen leveren, dat was hoofdkaas. Die maakte onze vader altijd zelf, maar niemand wist het recept.
In die tijd had je een ‘knecht’, zijn naam was ook Gerrit. Hij was de verbindende factor tussen de overleden Gerrit Pasteuning en Jan. Later is Gerrit suppoost geworden, maar hij bleef altijd nog een paar avondjes in de winkel helpen. Onder het mom van werk ging hij dikwijls met Jan naar de bioscoop.
In die tijd had de klant een boekje waarin de boodschappen werden opgeschreven. Deze boekjes werden door de knecht opgehaald bij de klant en daarna met de bestelling bezorgd. De klanten betaalden wekelijks en een aantal zelfs eenmaal in de maand. De service naar de klant was altijd groot, zelfs een onsje rookvlees werd bezorgd bij de vaste klanten. In die tijd was er op elke 200 meter wel een kruidenier. Lebbing, De Gruyter, Simon de Wit, Vana en Van Amerongen waren gevaarlijke concurrenten. Misschien was De Bijenkorf destijds wel de grootste concurrent. Zij hadden een hele verdieping met comestibles en tramlijn 2 bracht de klant makkelijk van Oud-Zuid naar De Bijenkorf. Als reactie hadden wij blikken in de etalage: ‘12 halen, 11 betalen’, en dat hielp.
Aan de overkant, waar nu interieurzaak Edha zit, had je Franken Vingerhoed. Dat was een winkel die zich, iets meer dan Pasteuning, had toegelegd op delicatessen. Franken Vingerhoed was dan wel een concurrent, maar er bestond een vriendschappelijke band. Als we elkaar konden helpen dan gebeurde dat. Het maakte ook veel uit dat de eigenaar katholiek was.
Op zondagsmiddag ging onze vader veelal wandelen met een aantal van zijn kinderen. Ik (Frans Pasteuning) herinner me dat hij bij terugkeer een van ons naar boven stuurde om de sleutel van de winkel te halen. ‘Zeg maar tegen je moeder dat er een klant is.’ In de winkel smeerde hij dan voor ons creamcrackers met leverworst. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. Nu nog denk ik daar regelmatig aan als ik zo’n crackertje eet.
Tot zover het verhaal van Emmy, Ton en Frans. Tegenwoordig discussiëren we heel wat af over openings- tijden en koopzondagen, maar vroeger was het blijkbaar voor iedereen heel normaal om extra lange dagen te maken. Toch wilde W.H.H. Pommerel, ‘bediende bij den Heer Pasteuning op de Willemsparkweg’, in 1903 graag wat veranderingen in de ruime openingstijden zien. Hij schreef daarom nevenstaande brief aan de Commissie Winkelsluiting.
Dat was dus nog in de tijd van B.C.H. Pasteuning. Zijn zoon Gerrit runde de zaak tot 1939, toen zijn kinderen Emmy en Jan door zijn overlijden het roer moesten overnemen. De oorlogsjaren braken aan. Frans, die een stuk jonger was dan Emmy en Jan, herinnert zich nog het tijdrovende gedoe met de voedselbonnen in die moeilijke jaren.
Voor brandhout gekapte bomen in de oorlogsjaren
Naarmate de oorlog langer duurde, kwamen er alsmaar meer artikelen op de bon. Tegen inlevering van die bonnen kreeg de kruidenier weer vergunningen om nieuwe voorraad in te kopen. Deze bonnen brachten veel werk met zich mee. Ik herinner mij dat we ’s avonds met veel mensen aan de grote tafel zaten om bonnen te sorteren. Op tafel stonden dan een heleboel schoteltjes, voor elke soort bon eentje. Er mocht niet worden gehoest of geblazen, en vooral tocht door een opengaande deur moest worden vermeden, want dan woeien de bonnetjes door elkaar en moesten ze opnieuw worden uitgezocht.
Vervolgens werden de bonnen per soort en nummer met stijfsel op grote vellen geplakt, iets tussen a4 en a3 in. Daarna werden de vellen door de hele kamer op de grond gelegd om tedrogen. Ik herinner me dat een keer het licht uitviel en dat vervolgens iemand in het donker op de vellen ging staan. Met een mesje moesten de bonnen onder zijn schoenen vandaan worden geschraapt. Bonnen waren minstens zo belangrijk als geld. Mijn zusje Trees ging vervolgens met al die vellen naar het distributiekantoor om de inkoopvergunningen te halen.’
Begin jaren vijftig werd het interieur van de winkel aan de eisen van de moderne tijd aangepast. Maar ook werd er opnieuw nagedacht over de formule van de winkel. Een broer van Jan (rechts op foto), Gerard (G.B.J., links op foto) zegt hierover in 1973 in ‘De Katholieke kruidenier’, het bondsblad van de Nederlandse Katholieke Kruideniersbond: ‘Wanneer je je richt op een bepaald soort klanten, mensen die iets bijzonders willen, die letten op kwaliteit, die graag willen worden geadviseerd en die service verwachten, dan moet je ook zorgen dat je verkooppunt zich onderscheidt.’ En dat gebeurde dan ook. Vanaf de jaren vijftig ging Pasteuning wijn in het assortiment opnemen. Men ging zich dus specialiseren. Gerard zegt daar in 1973 in hetzelfde artikel over: ‘Specialisatie betekent tegemoet komen aan de behoeften die in een bepaalde buurt bestaan, inhaken op de eet- en koopgewoonten van de buurtbewoners.’
Die veranderingsgezindheid hadden Gerard en zijn broers niet van een vreemde. Ook B.C.H., hun grootvader, was een vooruitstrevend man. Hij behoorde tot de eerste Amsterdammers die de gaskousjes verwisselden voor elektrische verlichting en die telefoon hadden.
Maar ook dagelijkse boodschappen, zoals brood en melk, werden deel van het assortiment. Gerard opnieuw in 1973 hierover: ‘Het betekende een hele overwinning toen we besloten brood, melk en sigaretten te gaan verkopen. Eigenlijk vind ik dit oneerlijke concurrentie van de kant van de kruidenier. Maar ja, er was vraag naar en door die produkten krijg je elke dag mensen in de winkel. Met brood en melk ga ik echter niet stunten.’
Gerard liet het dus niet bij brood alleen. Verkopen was belangrijk, maar niet alleen zaligmakend. ‘De kernvraag van ons bestaan is niet hoeveel ik verdien, maar of ik het wel verdien dat ik leef, of ik wel een bijdrage lever aan de maatschappij van de toekomst. Je moet je steeds opnieuw durven af te vragen waarom en waartoe.’
Van een ouderwetse goede kruidenier in ‘fijne vleeschwaren, comestibles en koloniale waren’, transformeerde de zaak zich in de loop van de jaren dus tot een moderne buurtwinkel, waarin je naast brood en melk ook lekkere wijn kon krijgen én waar de kruideniers er zich van bewust waren dat het ook tot hun taak behoorde met hun winkel en hun dienstbetoon een bijdrage aan de samenleving te leveren. Daar kunnen de klanten over meepraten. In diverse columns laten we daarom een aantal bekende klanten van Pasteuning aan het woord. Ook zij herinneren zich nog veel uit de ‘goede oude tijd’, waarin het dagelijks boodschappen doen een sociale bezigheid was.